Het ontstaan en de ontwikkeling van het Hart Long Centrum Leiden in de 20e eeuw
Inleiding
Dit overzicht van de geschiedenis van het Hart Long Centrum is geschreven door onderstaande auteurs, met bijdragen van Arnoud van der Laarse en Kees Swenne.
Wij hebben ons beperkt tot de periode tot ongeveer 2000, en hebben de traditionele indeling van taken van een universitair ziekenhuis gevolgd: patientenzorg, onderwijs en onderzoek.
Enno van der Velde, Albert Bruschke, Hans Huysmans.
Chronologisch overzicht
1947 | Oprichting eerste afdeling Cardiologie in Nederland o.l.v. Snellen | |
1949 | Samengaan afdelingen Cardiologie en Kindercardiologie | |
1950 | Oprichting van de afdeling Hartchirurgie in het Academisch Ziekenhuis Leiden, met Brom, uit het St. Antoniusziekenhuis in Utrecht, als hoofd van de afdeling. Brom wordt in 1951 de eerste hoogleraar thoraxchirurgie in Nederland. | |
1950 - 1960 | Door introductie van operaties onder hypothermie en hart-long machine sterke uitbreiding van de chirurgische mogelijkheden, aanvankelijk vooral voor aangeboren- en klepafwijkingen. | |
1960 - 1980 | Oprichting van hartbewakingsafdelingen (Coronary Care Units), de introductie van de coronaire angiografie later gevolgd door katheter interventies zoals de Dotter techniek, en door de ontwikkeling van de kransslagader chirurgie (vnl. de ‘bypass operaties’). Hierdoor kon een grote groep patiënten met coronaire atherosclerose effectief gediagnosticeerd en behandeld worden, met als gevolg een grote behoefte aan geschoolde specialisten. | |
1969 | Oprichting van het Laboratorium Cardiobiochemie; in 1979 wordt Arnoud van der Laarse hoofd van het laboratorium. | |
1972 | Snellen vertrekt; de Zweedse cardioloog Varnauskas wordt hoofd van de afdeling. | |
1975 | Varnauskas vertrekt en wordt in 1975 opgevolgd door Arntzenius (uit Thoraxcentrum Rotterdam). | |
1979 | Huysmans, thoraxchirurg in het St. Antonius Ziekenhuis Utrecht (later Nieuwegein) volgt Brom op als hoofd van de afdeling Thoraxchirurgie. | |
1984 | Eerste harttransplantatie in Nederland wordt verricht door thoraxchirurgen Huysmans en Bos (in Rotterdam). | |
1984 | Arntzenius vertrekt en wordt in 1985 opgevolgd door Bruschke, daarvoor cardioloog in het St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein. | |
1989 | Cardiofysiologisch laboratorium wordt onderdeel van de afdeling Cardiologie, onder leiding van Baan. | |
1998 | Dion volgt Huysmans op als hoofd van de afdeling Thoraxchirurgie. | |
2000 | Van der Wall volgt Bruschke op als hoofd van de afdeling Cardiologie. |
1. Patientenzorg
De beginjaren van de afdelingen Cardiologie en Thoraxchirurgie
Mede door de ontwikkeling van de elektrocardiografie (het ECG) rond 1900 door de Leidse hoogleraar fysiologie Willem Einthoven [->] heeft de cardiologie in Nederland al in het begin van de 20e eeuw bijzondere belangstelling gekregen. Dit leidde onder andere tot de oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVvC) in 1934. Desondanks bleef de cardiologie lang onderdeel van de ´algemene interne geneeskunde’. De Leidse hoogleraar interne geneeskunde Mulder was een van de eersten die besefte dat cardiologie bijzondere kennis en vaardigheden vereiste. In 1947 zorgde hij ervoor dat in Leiden de eerste afdeling cardiologie in Nederland werd opgericht waarvan professor Herman Snellen hoofd werd [zie figuur 1]. Twee jaar later werd cardiologie landelijk officieel erkend als zelfstandig specialisme.
![]() |
Figuur 1: Klinische conferentie van de afdeling Cardiologie in 1962. Op de voorste rij van links naar rechts de cardiologen Hartman, van der Sande en Snellen en de anatoom Dekker. Schuin achter Snellen kindercardioloog Bruins en de latere opvolger van Snellen: Arntzenius |
In de beginperiode behoorden vooral hartklepafwijkingen (doorgaans veroorzaakt door streptokokkeninfecties, die vaak voorkwamen wegens slechte hygiënische omstandigheden), en aangeboren hartafwijkingen tot het werkterrein van de cardioloog. Een samengaan met de kindercardiologie, onder leiding van professor Caro Bruins [zie figuur 1], lag dan ook voor de hand en vond plaats in 1949. Mede dankzij deze ontwikkelingen wordt Bruins thans algemeen erkend als de grondlegger van de kindercardiologie in Nederland.
In vergelijking met nu waren de diagnostische mogelijkheden in de cardiologie lange tijd zeer beperkt. Het herkennen en interpreteren van hartgeruisen (later soms ‘songs of the heart’ genoemd) met de stethoscoop als instrument speelde een cruciale rol en het is niet verwonderlijk dat de muzikaal zeer begaafde Snellen (die ook pleegvader van de beroemde zanger Ramses Shaffy was) hierin excelleerde. Later werd de elektronische registratie van de hartgeruisen in combinatie met pulsatiescurven van het hart en de bloedvaten ontwikkeld waarin Snellen’s medewerker Hartman een internationaal erkende pionier was.
In deze periode waren ook de therapeutische mogelijkheden gering. Wel waren er veelbelovende ontwikkelingen in de chirurgische behandeling van aangeboren hartafwijkingen en sommige hartklepafwijkingen.
In 1951 werd de thoraxchirurg professor Gerard Brom in Leiden benoemd waarmee hij de eerste hoogleraar thoraxchirurgie in Nederland was. Vooral voor aangeboren hartafwijkingen werd Leiden snel een internationaal verwijscentrum. Vanaf 1953 werden de mogelijkheden uitgebreid door de komst van de hypothermie techniek, waarbij patiënten werden geopereerd na afkoeling tot 29° C in een waterbad, hetgeen stopzetten van de bloedcirculatie voor een periode van 8 à 10 minuten mogelijk maakte. De techniek was ontwikkeld door Swan en Lewis in Amerika en door Bigelow in Canada. Hiermee konden relatief eenvoudig afwijkingen in het hart worden gecorrigeerd. In Leiden werd de eerste operatie met hypothermie verricht op 28 januari 1955 door Brom.
De grote doorbraak in de hartchirurgie kwam met de introductie van de hart-longmachine. Hiermee kon de functie van het hart en de longen geruime tijd worden overgenomen, zodat grote chirurgische ingrepen aan het hart mogelijk werden. Reeds in 1957 werd in Leiden een hart-longmachine in gebruik genomen die gedeeltelijk in Leiden was ontworpen en gebouwd en gedeeltelijk een ontwerp was van de Zweedse thoraxchirurg Crafoord.
Nieuwe chirurgische technieken op het gebied van aangeboren hartafwijkingen en van hartklepafwijkingen werden vaak door de betreffende chirurgen in Leiden gedemonstreerd, waardoor deze snel door anderen in het operatie-arsenaal konden worden opgenomen. Ook vonden Leidse innovaties veelvuldig navolging, zoals de ‘brug’ voor de resectie van coarctatie van de aorta en de ‘broek van Brom’ voor de Senning operatie van transpositie van de grote vaten.
Ontwikkelingen vanaf de zestiger jaren
In de zestiger jaren hebben doorbraken op diagnostisch en therapeutisch gebied sterke invloed gehad op de cardiologie en cardiochirurgie.
![]() |
Figuur 2: "De Kleine Zeepdoos van Koops"; de eerste uitwendige pacemaker, ontworpen door Jan Koops en Frans Rodrigo (1960). |
Voor patiënten met een acuut hartinfarct werden hartbewakingsafdelingen opgericht omdat gebleken was dat met vroege behandeling of voorkóming van hartritmestoornissen de sterfte aanzienlijk gereduceerd kon worden. Hierbij speelde onder andere de ontwikkeling van pacemakers een rol. Opmerkelijk is dat reeds in 1960 pacemakers gebruikt werden die ontworpen waren door de Leidse fysicus Rodrigo samen met de technicus van de Leidse afdeling cardiologie Jan Koops [zie figuur 2]. De pacemaker, die wegens zijn uiterlijk wel de ‘zeepdoos’ werd genoemd had naar huidige maatstaven nog beperkte technische mogelijkheden en bleef buiten het lichaam (‘extern’). De eerste ‘interne’ pacemaker werd in Nederland in 1962 door Brom in Leiden geïmplanteerd.
Een andere belangrijke ontwikkeling was de introductie van de coronaire angiografie. Deze techniek werd in 1959 door Sones (zie figuur 3, Cournand en Sones) in de Verenigde Staten ontwikkeld en werd in 1965 door Albert Bruschke, die later hoofd van de Leidse afdeling cardiologie zou worden, en de röntgenoloog Ludwig in Nederland als een van de eerste landen in Europa geïntroduceerd. Hiermee was de weg geopend voor chirurgische behandeling van vernauwingen van de kransslagaders en de latere catheter-interventies zoals ballon dilatatie van vernauwingen (dotter techniek) en plaatsing van stents.
Deze ontwikkelingen betekenden dat veel patiënten met afwijkingen van de kransslagaders, die vroeger vrijwel onbehandelbaar waren, nu effectief geholpen konden worden. Mede omdat dit een grote groep patiënten betrof hadden deze ontwikkelingen een belangrijke uitbreiding van het werkterrein van cardiologen en cardiochirurgen tot gevolg, wat zowel in Leiden als elders een uitbreiding van de medische staf, assistenten in opleiding en verpleegkundigen noodzakelijk maakte. Door de beperkte ruimte en faciliteiten in het oude AZL kon het gestegen aanbod van patiënten in de 70er jaren maar moeilijk worden opgevangen. Desondanks werd het aantal hartchirurgische ingrepen na 1980, na het aantreden van prof. Hans Huysmans in 1979 reeds in 1980 uitgebreid tot meer dan 1000 per jaar.
In 1967 werd de eerste harttransplantatie verricht door professor Barnard in Kaapstad. Hoewel latere transplantaties geleidelijk succesvoller werden bleef de regering weigeren toestemming te verlenen tot het doen van harttransplantaties in Nederland. Omdat dit door veel medici niet meer verantwoord werd geacht besloten de thoraxchirurgen Bos uit Rotterdam en Huysmans uit Leiden zonder verkregen toestemming te beginnen. De eerste harttransplantatie in Nederland werd in 1984 door de twee hoogleraren thoraxchirurgie in Rotterdam verricht. Zoals verwacht doorbrak dit de impasse en leidde het tot een formele regeling in Nederland.
Dit samenwerkingsverband Rotterdam-Leiden bleek zeer effectief te zijn, waarbij de operaties in Rotterdam bleven, maar waarbij Leiden betrokken bleef in het voor- en natraject.
De kinderhartchirurgie, die vanaf het begin een zwaartepunt in de afdeling had gevormd, werd in de 80-er jaren bedreigd door het groeiende aantal hartcentra in Nederland en door het ook snel verminderende aanbod. De kinderhartchirurgie werd daarom op verzoek van de overheid beperkt tot een klein aantal centra in Nederland. Leiden kon zijn vooraanstaande positie behouden door samenwerking met het AMC en de VU in Amsterdam. In 1985 werd deze samenwerking op initiatief van prof. Doorn, (hoofd kindergeneeskunde AMC Amsterdam) en prof. Huysmans (hoofd thoraxchirurgie Leiden) in gang gezet, en in 1998 bekrachtigd door de oprichting van het Centrum voor Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam-Leiden (CAHAL). Het CAHAL, onder leiding van prof. Mark Hazekamp (thoraxchirurg in Leiden), is thans het grootste centrum in Nederland voor de chirurgie van aangeboren hartafwijkingen, en is zeer succesvol.
In de periode tot de eeuwwisseling hielden de snelle ontwikkelingen stand, ten dele voortbouwend op ontwikkelingen in de zestiger jaren. Hier noemen we slechts enkele voorbeelden, vooral van ontwikkelingen waar Leiden een belangrijke rol heeft gespeeld.
De technische ontwikkelingen in de echocardiografie, inclusief de intravasculaire echocardiografie, waren spectaculair. Leiden was een van de eerste centra waar de vertrouwde video opnamen vervangen werden door digitale opnamen wat niet alleen diagnostische voordelen had maar ook later voor klinisch-wetenschappelijk onderzoek van grote waarde bleek te zijn. [zie hieronder over ICT].
Het elektrofysiologisch onderzoek, dat in Leiden geintroduceerd werd door Martin Schalij (in 2002 benoemd tot hoogleraar en in 2011 hoofd van de afdeling Cardiologie), die over ruime basale kennis en vaardigheden beschikte, maakte snel vorderingen. Hiermee samenhangend maakte de introductie van ICD’s (inwendige cardioverter defibrillatoren) voorheen niet goed behandelbare en niet zelden fatale ritmestoornissen nu goed behandelbaar.
ICT en het Elektronisch Patientendossier
Cardiologie is een vak waarbij vanouds veel techniek te pas komt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat computers al vroeg hun intrede deden bij de afdeling.
Eind tachtiger jaren is men begonnen met het opbouwen van een database met ECG’s, mede voor wetenschappelijk onderzoek. Verder was, begin jaren 90, de afdeling de eerste in Nederland waar alle (video-) beelden van het echocardiografisch onderzoek digitaal werden bewaard, dankzij de vooruitziende blik van de cardioloog Paul Voogd. Hierdoor zijn nog steeds de beelden vanaf 1992 beschikbaar en gemakkelijk op te vragen binnen het huidige systeem. De database bevat gegevens en beelden van (op dit moment) ruim 400.000 echo onderzoeken.
Eind tachtiger jaren werd ook een begin gemaakt met een database en bijbehorende programmatuur voor het vastleggen van de procedure gegevens van de hartkatheterisatie afdeling. In het begin werd gebruik gemaakt van een DEC PDP-11 computer (mainframe), waar op ingelogd moest worden via een zgn. terminal. Er waren dan ook slechts een paar plekken waar de gegevens konden worden ingevoerd of opgevraagd, en bovendien werden maar een beperkt aantal gegevens vastgelegd. En van slim zoeken in de database was helemaal geen sprake.
Door een subsidie via het ICIN (Inter Cardiologisch Instituut Nederland) kon een volgende stap worden gezet, namelijk de overgang naar een Oracle database op een IBM server. De programmatuur hiervoor werd door de Cardiologie computergroep zelf ontwikkeld. Snel daarna kwamen er steeds Personal Computers (PC’s) binnen de afdeling, en werd er een gebruiksvriendelijke applicatie ontwikkeld (“CARIS”) voor de Hartkatheterisatie afdeling en de Pacemaker/ICD afdeling. Later heeft deze ontwikkeling onder leiding van dr. ir. Enno van der Velde (met klinische inbreng van prof. Douwe Atsma) ertoe geleid dat de afdeling Cardiologie in 2006 als een van de eerste afdelingen in Nederland met een geheel papierloos Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) kon werken (“EPD-Vision”), en alle cardiologische gegevens van de patiënten overal ingevoerd en opgevraagd konden worden.
Naast de hierboven beschreven echodatabase, kwam er ook een eigen systeem met alle hartkatheterisatie beelden beschikbaar, waar in ook deze beelden bekeken konden worden. Dit systeem, EPD-Vision, is nog steeds in gebruik bij zowel de afdelingen Cardiologie alsThoraxchirurgie.
2. Onderwijs, opleiding en nascholing
Sinds de tijd van de Leidse hoogleraar Boerhaave (1668-1739), die wereldwijd erkend wordt als de belangrijkste leermeester in de geneeskunde aller tijden, heeft Leiden een uitstekende reputatie in onderwijs, opleiding en nascholing gehouden. Dit geldt voor het onderwijs voor studenten geneeskunde maar ook voor de opleiding tot cardioloog of thoraxchirurg en de nascholing na het artsexamen of registratie als specialist (‘postgraduate teaching’). Ook aan het onderwijs voor (gespecialiseerde) verpleegkundigen en medisch-technische laboranten is veel maandacht besteed.
Onderwijs aan studenten geneeskunde
Voor het onderwijs aan studenten is de cardiologie ingebed geweest in de groep van de interne geneeskunde. Naast de verzorging van colleges over cardiologische onderwerpen nam de cardiologie ook deel aan andere onderwijsactiviteiten met name in kleine groepen zoals het ALCO (algemeen co-schap) onderwijs en volgden veel studenten een coassistentschap in de cardiologische kliniek.
Als een van de eerste afdelingen in Nederland werden in Leiden studenten geneeskunde volwaardig betrokken bij de behandeling van geopereerde hartpatiënten op de Intensive Care-afdeling.
De onderwijstaak van de afdeling Thoraxchirurgie in het curriculum van de geneeskunde was beperkt en volledig geïntegreerd in de blokken Interne Geneeskunde (Hartziekten) en Algemene Heelkunde.
De opleiding tot medisch specialist
De opleiding van artsen tot cardioloog heeft vanaf 1961 tot de eeuwwisseling bestaan uit stages van twee jaar interne geneeskunde en drie jaar cardiologie. De afdeling cardiologie heeft steeds volledige opleidingsbevoegdheid gehad maar door voortgaande superspecialisatie, zoals in toenemende mate van academische ziekenhuizen werd vereist, werd het moeilijk assistenten in opleiding voldoende ervaring te laten krijgen in de ‘algemene’ cardiologie. De Leidse kliniek heeft dan ook in een vroeg stadium afspraken gemaakt met uitstekende doch minder super-gespecialiseerde klinieken om assistenten daar een stage te laten vervullen.
Naast de assistenten in opleiding tot specialist in Nederland zijn er bij de cardiologie en thoraxchirurgie steeds veel buitenlandse assistenten en gastmedewerkers geweest die hier ervaring wilden opdoen. Ten dele kan dit gezien worden als hulp aan de geneeskundige zorg in ontwikkelingslanden zoals Vietnam (waarmee Leiden een speciale band had) en Indonesië, maar vaker betrof het specialisten, bijna-specialisten of hoogleraren uit erkende centra die graag in Leiden extra ervaring wilden opdoen. In meerdere gevallen heeft dit geresulteerd in een blijvende en voor beide partijen vruchtbare samenwerking.
Verder is Leiden sinds enkele decennia de vaste standplaats van de landelijke cursus van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, een verplicht onderdeel van de opleiding tot cardiothoracaal chirurg. De afdeling Cardiologie heeft sinds 1988 vele bijdragen geleverd aan de opleiding Biomedische Wetenschappen.
Nascholing en internationale congressen
![]() |
Figuur 3: A.F. Cournand (links), een van de grondleggers van de hartkatheterisatie en Nobelprijs winnaar, samen met F.M. Sones (rechts), grondlegger van de moderne coronair angiografie, tijdens een ‘Einthoven Symposium’ in 1979 te Leiden. |
In 1956 besloot de Universiteit Leiden ter nagedachtenis aan haar Nobelprijswinnaar Einthoven een ‘Einthoven Award’ eens per twee jaar te verlenen en de uitreiking van de bijbehorende penning door de Rector Magnificus te combineren met een ‘Einthoven Lecture’ door de ontvanger (zie overzicht van alle ‘Einthoven Lectures’). De prijs werd snel internationaal erkend als een belangrijk blijk van erkenning van de grote verdiensten van de ontvanger. Later werden ‘Einthoven Symposia’ (zie figuur 3) georganiseerd waarin de uitreiking van de Einthoven Award en de Einthoven Lecture werden geïncorporeerd. Het is steeds gelukt voor de ontvangers van de penning en de sprekers op de symposia kandidaten van grote internationale reputatie te selecteren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze activiteiten grote didactische waarde hadden en tevens een forum boden voor de uitwisseling van ervaringen tussen pioniers op diverse cardiologische en cardiochirurgische gebieden.
Naast de Einthoven Symposia zijn regelmatig internationale congressen georganiseerd. De Leidse cardiologen en thoraxchirurgen hebben ook vaak een leidende rol gehad in congressen die georganiseerd werden door nationale en internationale verenigingen.
Steeds is ook aandacht besteed aan nascholing van huisartsen en paramedici. Zo werden bijvoorbeeld bij de viering van het vijftigjarig bestaan van de afdeling cardiologie in 1997 separate symposia georganiseerd voor medisch specialisten, huisartsen en verpleegkundigen met als slot de Einthoven Lecture voor alle groepen samen. Dit bleek een succesvolle formule met als resultaat een uitstekende opkomst en zeer goede beoordeling door de deelnemers.
Als onderdeel van de door de afdelingen Hartziekten, Anatomie en Kindercardiologie georganiseerde Boerhaave- en andere cursussen heeft de thoraxchirurgie essentiële bijdragen aan deze activiteiten geleverd.
In de context van de nascholing kan ook de persoonlijke hulp gezien worden die vooral door de thoraxchirurgen werd verleend bij de start en ontwikkeling van buitenlandse centra zoals in Gent, Leuven, Genève, Luxemburg, Jakarta, Semarang, Paramaribo en het midden Oosten.
3. Wetenschappelijk onderzoek
Het niet-patientgebonden cardiologisch onderzoek
Cardiobiochemie
In de zeventiger jaren werd in Leiden de onderzoeksgroep Cardiobiochemie opgericht door Hemker, die naam had gemaakt door de ontdekking van abnormale eiwitten in patiënten die antistolling therapie kregen en voorts door zijn ontdekking dat de bloedstolling zich afspeelt op fosfolipide membranen. Met Loeliger (laboratorium) en Veltkamp (kliniek) leidde Hemker het laboratorium voor Stollingsbiochemie. Het (anti)stollings-onderzoek werd ook belangrijk gevonden door de afdeling Cardiologie. In 1969 werd Hemker lector Inwendige Geneeskunde, met bijzondere opdracht de biochemie van hart- en vaatziekten. Via Snellen werden cardiologen in staat gesteld bij Hemker onderzoek te doen wat leidde tot het ‘laboratorium Cardiobiochemie’. Diverse cardiologen en assistenten-in-opleiding kregen de kans onderzoek te doen en op basis daarvan te promoveren. In 1979 werd Arnoud van der Laarse hoofd van het laboratorium Cardiobiochemie om te starten met onderzoek naar de door anoxie geïnduceerde celdood in kweekjes van geïsoleerde rattenhartcellen. Het werk met dit onderzoeksmodel is voortgezet tot zijn vertrek in 2011. In die tijd werd in het Laboratorium Cardiobiochemie zowel klinisch als experimenteel onderzoek uitgevoerd. Bij het klinisch onderzoek lag de nadruk vooral op de meting van de hartinfarctgrootte in patiënten met acuut hartinfarct aan de hand van de serum enzymen en op onderzoek over hart(cel)hypertrofie.
Met de komst van Bruschke als hoofd van de afdeling Cardiologie in 1985 ging het laboratorium Cardiobiochemie zich ook toeleggen op onderzoek naar de lipoproteïnen in bloed. Motivatie hiervoor was de bewustwording dat het lipoproteïnen metabolisme de grondslag kon vormen voor ontwikkeling van atherosclerose. In 1991 benoemde het ICIN Van der Laarse tot buitengewoon hoogleraar in de Cardiobiochemie, hetgeen in 2001 werd overgenomen door de Universiteit Leiden. Mede dankzij lang bestaande contacten van Bruschke met de Cleveland Clinic (Cleveland, USA) en het Massachusetts Institute of Technology (MIT) (Boston, USA) werd een samenwerkingsproject opgezet op het terrein van Raman spectroscopie van weefsels, met name de normale en atherosclerotische arteriewand. Meerdere promovendi konden hierdoor een groot gedeelte van een succcesvol promotieonderzoek in de Verenigde Staten verrichten.
Vele onderzoekers kregen de gelegenheid om onderzoek in het Laboratorium Cardiobiochemie te doen, hetzij vanuit de afdeling Cardiologie, hetzij vanuit andere afdelingen zoals Radiologie en Anatomie.
De afdeling Cardiologie was ook nauw betrokken bij de intrede en de wetenschappelijke activiteiten van de ‘groep Reiber’ bij de afdeling Radiologie. Professor Hans Reiber was een pionier op het gebied van de ’Quantitative Coronary Angiography’ waarbij angiografische beelden niet alleen visueel worden beoordeeld, waarbij enige subjectivitet niet is uit te sluiten, maar op objectieve door de computer gestuurde wijze. Dit is de standaard geworden in klinisch wetenschappelijk onderzoek waarbij coronaire angiografie gebruikt wordt.
Cardiofysiologie
In de zeventiger jaren deden twee cardiologen, Hans Schipperheijn en Henk ter Keurs, actief onderzoek in het Laboratorium Fysiologie. Schipperheijn had daar een opstelling om (grote) dierenharten te perfunderen en te bemeten en ter Keurs deed er onderzoek met trabekels van kleine dierenharten om de kinetiek van intracellulaire actine-myosine interacties te bemeten. Ter Keurs werd later professor Cardiologie aan de Universiteit van Calgary, Canada.
![]() |
Figuur 4: druk-volume relaties in de linker hartkamer |
Daarnaast werd in het Cardiofysiologisch laboratorium, onder leiding van prof. Jan Baan, onderzoek uitgevoerd op het gebied van de pompfunctie van het hart. Het zoeken naar methoden om de pompfunctie van het hart betrouwbaar en kwantitatief te meten heeft het hoofdbestanddeel uitgemaakt van het onderzoek in het Cardiofysiologisch laboratorium.
In de zeventiger jaren werd voornamelijk door het baanbrekende werk van Suga en Sagawa in Baltimore duidelijk dat druk en volume van de hartkamer gelijktijdig moeten worden geregistreerd om op betrouwbare wijze iets te kunnen zeggen over de contractiliteit van het hart. Dit wordt gedaan door de druk in het hart uit te zetten als functie van het volume van het hart, wat resulteert in van zogenoemde druk-volumelussen of druk-volumerelaties (zie figuur 4). De nadruk lag vooral op de eind-systolische druk-volumerelatie (de 3 getekende rechte lijnen) als gevoelige en belasting-onafhankelijke parameter van contractiliteit.
![]() |
Figuur 5: Schematische weergave van een conductantiecatheter in de linker hartkamer |
Voor het betrouwbaar meten van de druk in het hart waren al speciale katheters beschikbaar; er was echter geen betrouwbare methode voor het meten van het continue volume van het hart. Tijdens zijn postdoctorale onderzoek in Philadelphia heeft Baan hier al onderzoek naar gedaan; maar vooral door de ontwikkeling van de conductantiekatheter techniek heeft men baanbrekend onderzoek kunnen doen op het gebied van de pompfunctie van het hart. De conductantiekatheter techniek (figuur 5) was bedacht door Koops (zie ook de ontwikkeling van de pacemaker), en in het laboratorium van Baan gevalideerd en verder verbeterd.
Inmiddels is de techniek in diverse onderzoekscentra in binnen- en buitenland in gebruik, en zijn er meer dan 1000 publicaties verschenen waarbij gebruik gemaakt wordt van de conductantiekatheter. Een aantal van de huidige klinische toepassingsgebieden van de druk-volume relaties en dus van de conductantiekatheter techniek zijn: ischemie van het hart; regurgitatie en stenose van aorta en mitralis klep; hartfalen; intra-ventriculaire dissynchronie en daarbij behorende resynchronisatie therapie; mechanische ondersteuning van het hart (bijvoorbeeld LVAD).
Het cardiofysiologisch laboratorium van Baan maakte oorspronkelijk onderdeel uit van de afdeling Kindergeneeskunde, maar werd in 1989 onderdeel van de afdeling Cardiologie.
Klinisch onderzoek en samenwerkingsverbanden
![]() |
Figuur 6: Fonocardiogram uit begin zestiger jaren bij een patiënt met een ventrikelseptumdefect (defect in het tussenschot tussen beide hartkamers). Behalve de registratie van het hartgeruis met twee verschillende filters is het ECG en een pulsatiecurve van de arteria carotis (halsslagader) opgenomen. |
In de beginjaren van de afdeling Cardiologie werd wel origineel onderzoek gedaan naar de diagnostiek van hartafwijkingen met behulp van fonocardiografie (zie figuur 6). Met de vorderingen in diagnostiek en behandeling van coronaire hartziekten nam ook de interesse in de preventie van deze aandoeningen toe. In 1981 startte het toenmalig hoofd van de afdeling Cardiologie, professor Arntzenius, een onderzoek naar de invloed van dieet op de pro- en regressie van coronaire atherosclerose, daarbij gebruik makend van herhaalde angiografische onderzoeken. De resultaten die in 1985 gepubliceerd werden en op een gunstige invloed van dieet wezen, trokken internationaal veel belangstelling.
![]() |
Figuur 7: Tweemaal een angiogram van de rechterkransslagader bij een patiënt uit de REGRESS studie. In 1991 zijn alleen lichte wandonregelmatigheden te zien, in 1993 is er meer vernauwing (gele pijl) en is een kleine nieuwe onregelmatigheid ontstaan (groene pijl). |
Veel klinisch onderzoek is verricht in samenwerkingsverband, zowel binnen het LUMC als daarbuiten. Een enigszins vergelijkbare studie met die van Arntzenius is de ‘REGRESS’ studie (zie figuur 7) waarin angiografisch de invloed van statines op pro- en regressie van atherosclerose werd onderzocht. ‘REGRESS’ werd gestart in 1989 onder auspiciën van het samenwerkingsverband van het ‘Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (ICIN)’. In deze groot opgezette studie, die een onmiskenbaar gunstige werking van statines aantoonde en de bron was van een reeks innovatieve sub studies, heeft Leiden een voortrekkersrol vervuld. Een indrukwekkende reeks publicaties en proefschriften is hieruit voortgekomen.
In samenwerking met de afdelingen Radiologie zijn studies gedaan naar de mogelijkheden van Magnetic Resonance Imaging (MRI) in de cardiologie, dat destijds een nieuwe techniek was die buiten Leiden slechts in enkele centra beschikbaar was.
Met de afdeling Nucleaire Geneeskunde werden de mogelijkheden en beperkingen van nucleair onderzoek in de cardiologische patiëntenzorg bestudeerd. Laatstgenoemde samenwerkingsprojecten hebben plaatsgevonden onder leiding van prof. Ernst van der Wall van cardiologische zijde en de hoogleraren van Voorthuisen en Pauwels van repectievelijk radiologische en nucleair geneeskundige zijde. Deze activiteiten hebben geresulteerd in meerdere promoties en een reeks belangrijke internationale publicaties.
Tot slot
Zoals uit het voorafgaande blijkt is de tweede helft van de 20e eeuw gekenmerkt door spectaculaire en revolutionaire ontwikkelingen in de cardiologie en cardiochirurgie. Tegelijkertijd zijn de eisen die van overheidswege gesteld worden aan universitaire medische afdelingen aanzienlijk toegenomen en worden strenger gehandhaafd.
Deze ontwikkelingen hebben verstrekkende gevolgen gehad voor de uitoefening van de 3 hoofdtaken (patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek) van de Cardiologische en Cardiochirurgische afdelingen van het LUMC (destijds AZL).
Wat betreft het wetenschappelijk onderzoek is in Leiden al in een zeer vroeg stadium het belang van niet patiënt gebonden laboratorium en experimenteel onderzoek ingezien en zijn de betreffende onderzoeksgroepen onderdeel geworden van de klinische afdelingen Cardiologie en Thoraxchirurgie.
Wat betreft het klinisch wetenschappelijk onderzoek is een goede samenwerking ontstaan met andere klinische afdelingen zoals Radiologie en Nucleaire Geneeskunde. Tevens zijn de grote klinische onderzoeksprojecten, zoals de REGRESS studie, gerealiseerd in samenwerkingsverband op landelijk niveau.
De hier beschreven ontwikkelingen zijn in de 21e eeuw voortgezet en uitgebreid en hebben een solide basis gevormd voor het gezamenlijk met de afdeling Longziekten opgerichte ‘Hart Long Centrum Leiden’.