COVID-19 vaccinatie: wel of niet doen?

Nu de berichten over veelbelovende COVID-19 vaccins zich in snel tempo opvolgen wordt het tijd voor een blog over dit onderwerp. Hieronder volgt een opsomming van 5 zaken die je kunnen helpen bij het besluit om je al of niet tegen een bepaalde virusziekte in het algemeen en tegen COVID-19 in het bijzonder te laten vaccineren:

1. De kans om geïnfecteerd te raken met het virus

Omdat het gelekoortsvirus niet in Nederland voorkomt is het zinloos je voor deze virusinfectie te laten vaccineren tenzij je naar landen reist zoals Nigeria waar dit virus wijdverspreid is. Daarentegen is er momenteel een grote kans om in Nederland met SARS-CoV-2 besmet te raken wat pleit voor een COVID-19 vaccinatie.

2. De kans om ziek te worden of te overlijden na infectie met het virus

De kans om ernstig ziek te worden of te overlijden ten gevolge van een infectie met SARS-CoV-2 neemt toe met de leeftijd, is groter voor mannen dan voor vrouwen en voor mensen met bloedgroep A dan voor personen met bloedgroep O en wordt negatief beïnvloed door de aanwezigheid van andere aandoeningen. Toch is vooraf niet te voorspellen of iemand ernstig ziek zal worden of zal sterven nadat hij/zij geïnfecteerd is geraakt met SARS-CoV-2. De onvoorspelbaarheid van de uitkomst van een SARS-CoV-2 infectie vormt een sterk argument om je te laten vaccineren tegen COVID-19. Daar komt nog bij dat volgens de meest recente schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie van alle personen die met SARS-CoV-2 besmet raken 0.5-1% overlijdt terwijl dit voor het gewone griepvirus slechts 0.1% bedraagt. Dit betekent dat er dus 5 tot 10 keer zoveel personen sterven ten gevolge van een SARS-CoV-2 infectie dan door een infectie met het influenzavirus.

3. De kans om anderen te besmetten met het virus

Een veel gehoord misverstand is dat je na vaccinatie niet meer geïnfecteerd kunt worden met het virus waartegen het vaccin is gericht. De meeste vaccins zorgen ervoor dat vermeerdering van het virus in het lichaam sterk wordt geremd, waardoor je niet of veel minder ziek wordt en je tevens veel minder virusdeeltjes uitscheidt. Hierdoor neemt de kans om iemand anders te besmetten sterk af, zie Fig. 1. Bij een voldoende hoge vaccinatiegraad zal het virus dus worden uitgeroeid omdat het zich niet meer kan verspreiden. Je kunt het vergelijken met een roofdier in een omgeving met steeds minder prooidieren. Op een gegeven moment zal het laatste roofdier overlijden omdat het geen prooidier meer kan vinden.

effect vaccinatieFig. 1. Effect van vaccinatie op het voorkomen van difterie, polio en kinkhoest in Nederland.

Voor wat betreft het poliovirus geldt dat sinds het begin van de campagne van de Wereldgezondheidsorganisatie in 1988 om polio volledig uit te roeien het aantal ziektegevallen met meer dan 99% is gedaald van 350.000 gevallen in 1988 naar enkele honderden gevallen in recente jaren. Op dit moment komt polio alleen nog voor in Afghanistan en Pakistan, omdat hier het vaccinatieprogramma door regionale conflicten en om praktisch of religieuze redenen niet kon worden afgerond. Helaas bestaat hierdoor het risico dat polio ook elders in de wereld weer de kop opsteekt. Gelukkig is dit niet langer het geval voor het pokkenvirus dat door een grootschalige wereldwijde vaccinatiecampagne inmiddels volledig is uitgeroeid waardoor er zich sinds 1977 geen nieuwe gevallen van pokken (Fig. 2) meer hebben voorgedaan.

pokkenvirusFig. 2. Met pokkenvirus geïnfecteerde persoon.

4. De werkzaamheid van het vaccin

De werkzaamheid van een vaccin wordt gedefinieerd als het percentage waarmee het aantal ziektegevallen afneemt in een gevaccineerde groep personen ten opzichte van een groep niet gevaccineerde individuen onder ideale omstandigheden. Dit percentage is dus een maat voor de positieve effecten van vaccinatie. Stel dat er aan een klinische studie 40.000 mensen deelnemen waarvan er 20.000 geen vaccin krijgen en 20.000 wel. Als er vervolgens in de gevaccineerde groep slechts 20 individuen ziek worden en in de controle groep 200 personen dan leidt dit tot het werkzaamheidspercentage van maar liefst 90% omdat er door de vaccinatie 180/200 × 100% = 90% minder mensen ziek worden.
In de praktijk blijkt de effectiviteit van vaccinatie vaak ietsjes lager uit te vallen dan in klinische studies omdat aan dergelijke studies meestal vooral gezonde en relatieve jonge personen meedoen. Toch heeft vaccinatie zich in veel gevallen bewezen als een effectieve methode om infectieziektes te bestrijden zoals de grafieken uit Fig. 1 laten zien.

5. De kans om ziek te worden van de vaccinatie

Het doel van vaccineren is een specifieke afweerreactie op gang te brengen gericht tegen de ziekteverwekker en er tegelijkertijd voor te zorgen dat bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker het afweersysteem versneld in actie komt om de infectie te onderdrukken en ziekte te voorkomen. Er wordt dus als het ware een immunologisch geheugen voor de ziekteverwekker opgebouwd waardoor deze bij herinfectie vlot bestreden kan worden. Afhankelijk van het type vaccin dat gebruikt wordt zal vaccinatie gepaard gaan met geen merkbare of, in het ergste geval, milde acute klachten zoals lichte verhoging/koorts en tijdelijke spierstijfte. Daarnaast kan bij een vaccin dat toegediend wordt door middel van een injectie, de injectieplaats tijdelijk wat opzwellen, rood kleuren en/of gevoelig zijn. In hoeverre je klachten ondervindt van een vaccinatie hangt onder meer af van jouw gezondheidstoestand en de status van jouw afweersysteem. Naast mogelijk beperkt ongerief kort na vaccinatie leidt de toediening van een vaccin slechts zeer af en toe tot ernstigere vroege of late complicaties. Bij de keuze om jezelf al dan niet te laten vaccineren dien je dus een afweging te maken tussen het risico ziek te worden van de vaccinatie tegenover de kans dat jij of andere personen met wie je contact hebt ziek worden van het virus waartegen het vaccin is gericht. Tenslotte wil ik hier nog iets zeggen over het vermeende negatieve effect van vaccinaties op de vruchtbaarheid. Dit gerucht verspreidde zich in Nederland na de start in 2009 van de vaccinatie van jonge meisjes tegen het humane papillomavirus (HPV, de veroorzaker van baarmoederhalskanker). Hiervoor is echter geen enkele aanwijzing gevonden en er is zelfs een studie die suggereert dat er bij vrouwen die last hebben gehad van seksueel overdraagbare ziekten of bekkenontstekingen sprake is van positief effect op de vruchtbaarheid.

 Laten we na dit alles eens kijken naar de 6 verschillende COVID-19 vaccins waarop de Nederlandse overheid heeft ingetekend. Allereerst is het belangrijk op te merken dat geen van deze vaccins zal worden toegepast voordat alle testfases inclusief de zogenaamde fase 3 studie zijn afgerond. In een degelijke studie wordt het vaccin aan duizenden of zelf tienduizenden vrijwilligers toegediend en vervolgens gekeken naar de veiligheid/bijwerkingen en de werkzaamheid van het vaccin. Alleen wanneer dit gunstige uitkomsten oplevert volgt toelating van het vaccin.

Van de 6 bovengenoemde COVID-19 vaccins bestaan er 3 uit vetbolletjes (“lipid nanoparticles”) waarin zich de genetische code (in de vorm van mRNA) voor het gehele (Moderna, CureVac) of een deel (BioNTech) van het Spike (S) eiwit van SARS-CoV-2 bevindt (Tabel 1, vaccin type d in Fig. 3; RNA vaccin in blog 5). Daarnaast zijn er 2 vaccins waarbij de genetische code van het S eiwit is ingebouwd in een zogenaamde adenovirus vector (vaccin type c in Fig. 3; recombinant vector vaccin in blog 5). Een dergelijke vector wordt gemaakt door een essentieel deel van de genetische code (in de vorm van DNA) van het adenovirus te vervangen door die van het S eiwit van SARS-CoV-2. Dit zorgt ervoor dat het adenovirus nog wel cellen kan binnendringen maar zich hierin niet meer kan vermenigvuldigen en dus geen directe celschade kan aanrichten. In de binnengedrongen cellen wordt vervolgens de genetisch code voor het S eiwit afgeschreven waardoor deze cellen grote hoeveelheden S eiwit produceren en daarmee een sterke afweerreactie tegen SARS-CoV-2 wordt opgewekt. Het laatste van de 6 vaccins bestaat uit een zuivere vorm van het grootste deel van het S eiwit van SARS-CoV-2 (linker afbeelding bij vaccin type b in Fig. 3; subunit vaccin in blog 5). Om te zorgen dat hiertegen een voldoende sterk afweerreactie plaatsvindt, is aan het eiwit een stofje toegevoegd (een zogenaamd adjuvans) om het afweersysteem te stimuleren.

covid 19 vaccin typesFig. 3. Verschillende types COVID-19 vaccins.

De reden dat alle 6 vaccins zijn gebaseerd op het S eiwit van SARS-CoV-2 is dat dit het meest immunogene deel van het virus is en dus de beste afweerreactie geeft. Omdat SARS-CoV-2 via het S eiwit cellen binnendringt (zie blog 3), kunnen afweerstoffen hiertegen in het meeste gunstige geval het virus volledig neutraliseren en zodoende een infectie voorkomen. Het fijne van de 6 door Nederland bestelde COVID-19 vaccins is dat ze allemaal slechts een klein gedeelte van het SARS-CoV-2 bevatten zodat er geen kans bestaat dat je door vaccinatie COVID-19 krijgt. Dit zou eventueel wel kunnen gebeuren bij een verzwakt levend vaccin door verandering van de genetische code of bij een dood vaccin (vaccin type a in Fig. 3) wat niet volledig geïnactiveerd is. Toediening van elk van de 6 aangekochte COVID-19 vaccins vindt plaats door injectie in spierweefsel (intramusculaire of IM injectie).

tabel vaccins2Tabel 1. COVID-19 vaccins voor de Nederlandse markt.

 

Twan de Vries, 25 november 2020.